Zonet heeft een verlaten fanfare mij tegen de haren gekruist. Als er iets is dat ik nog wansmotelijker vind dan een vlag dan is het wel een fanfare.
Minder degoelgelijk dan een soldatenroedel, dat wel. Soldaatjes zijn tenminste oprecht in hun intenties, dat is: het doden van hun naasten. En liefst met zoveel mogelijk tegelijk, en aan de meest competitieve prijs per eenheid. Oorlog is niets meer dan dat: een prijzenslag tussen twee concurrenten. Opbieden tot de meest effectieve van de twee de slag thuishaalt. Vaandel van een gezonde economie.
Ten tijde van vrede leggen soldaatjes hun wapens neer en krijgen stokjes in de plaats. Om mee te trommelen, om in de lucht te gooien of om in hun reetjes te draaien. Wanneer de strijdbijl begraven is en dat het mensvarken getooid loopt in fatsoen. Dat heet dan een fanfare.
Let op de omstaanders: uit een dement verleden wordt hen opgedragen stil te staan en te gapen als de fanfare voorbijgaat. Pretenderen dat het schone koleuren zijn, dat het meeslepende deuntjes zijn. En de vetzakken gluren naar de majoretten. En de moeders gluren naar de jongetjes in uniform. Allemaal proper vers gewassen en gestreken, allen gelijk verpakt en aseptisch, over dezelfde eenheidsworsten maatstaf gegoten als hun debilerende muziek. John Philip Sousa, nagel van de collectieve doodskist.
Wie zal ooit de stokjes terug inruilen voor kalashnikovs? In plaats van tromgeroffel, kogelgekletter die de straten ontsmet van een hersendode massa. En laat de massa terugschieten, heeft men tenminste de illusie dat de onlangs schielijk overleden economie zich even terug opricht in de misten van het slagveld.
Ik wens allen een toekomst vol muziek toe.
De Apologische Eparch.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten